Hier schuift een hoofdstuk van de Surinaamse geschiedenis langzaam dicht, met de stille waardigheid die zijn leven kenmerkte, want Ronald Runaldo Venetiaan is heengegaan in de nabijheid van zijn familie. Hij werd 89 jaar en laat een spoor achter op de manier waarop fatsoen en verantwoordelijkheid in het bestuur van een jonge republiek een plaats kon krijgen. Zijn stem was altijd beheerst en toch was het onder zijn leiding dat het land drie keer adem vond in perioden waarin onrust en onzekerheid dreigden over te nemen.
Venetiaan kwam uit de klaslokalen van Paramaribo, gevormd door krijtborden, boeken en de overtuiging dat ontwikkeling begint bij mensen die leren denken. Zijn studie wiskunde aan de Rijksuniversiteit Leiden gaf hem een analytische precisie die later in de politiek zelden werd gezien. Hij keerde terug naar Suriname als docent, later als directeur, en bracht orde en rust op plaatsen waar jonge mensen hun wereldbeeld vormden. In 1973 werd hij minister van Onderwijs en Volksontwikkeling in het kabinet-Arron, waar hij beleid koppelde aan een diep geloof dat onderwijs geen kostenpost maar fundament van vrijheid is.
Na de politieke omwenteling van 1980 beëindigde hij zijn actieve rol in het openbaar bestuur en hervatte zijn werkzaamheden in het onderwijs. Toen in 1987 de democratische verhoudingen werden hersteld, keerde hij terug in de politiek, in een periode waarin het land behoefte had aan bestuurlijke stabiliteit en hernieuwd vertrouwen in instituties. In 1991 werd hij president en zette hij een koers van financieel herstel, prudent bestuur en herstel van instituties in een tijd waarin haast en beloftes overal lonkten. Zijn woorden waren zorgvuldig gekozen, zijn toon weerhield het land van overspannen verwachtingen en zijn aanwezigheid bracht een vorm van rust die niet vanzelfsprekend was.
Na een onderbreking volgde in 2000 zijn tweede lange presidentiële periode, waarin Suriname stabiliteit vond en voorzichtig een nieuwe economische en diplomatieke positie in de regio innam. Onder zijn leiding groeide de rol van Suriname binnen CARICOM, werd het buitenlands beleid meer gelijkmatig en kreeg het land internationale erkenning als een kleine staat met een grote stem. Hij leefde eenvoudig, zonder omhaal en zonder theatrale gebaren. Politieke tegenstanders spraken over hem met respect, niet omdat zij het altijd met hem eens waren, maar omdat hij consequent bleef, ook wanneer de tijdgeest iets anders vroeg.
Zijn nalatenschap ligt in een moreel kompas dat richting gaf op momenten waarop de samenleving dreigde te scheef te kantelen. Hij herinnerde het land eraan dat vooruitgang niet enkel meetbaar is in cijfers maar zichtbaar wordt in de manier waarop mensen met elkaar omgaan, hoe leiders verantwoordelijkheid afleggen en hoe instellingen functioneren wanneer niemand kijkt. Tot na zijn terugtreden bleef hij een zachte maar hoorbare stem, een herinnering dat waardigheid niet slijt door het verstrijken van jaren.
Voor Suriname betekent zijn heengaan het verlies van een vaderlijke figuur in de politiek, een voorbeeld van discipline en kalmte in een tijd die steeds sneller en scherper lijkt te worden. Zijn leven toont dat kracht niet altijd luid is, dat leiderschap soms schuilt in stilte, en dat eenvoud een vorm van gezag kan zijn.
Daar waar woorden tekortschieten, spreekt de poëzie van Slory nog altijd zacht en helder.
“Mi kondre tru, mi lobi ju.”