De hoogste rechter heeft het laatste woord gesproken, maar niet in de vorm van een definitief ja of nee. De Hoge Raad oordeelde dat het demissionaire kabinet opnieuw en zelfstandig moet beslissen over de export van F-35 onderdelen naar Israël. Daarmee zet de Raad de deur niet automatisch open voor leveringen en haalt hij ook niet simpelweg een streep door een verbod. Hij legt de bal nadrukkelijk terug bij de minister, die binnen zes weken een herzien besluit moet nemen en daarbij zelf het risico op schendingen van het humanitair oorlogsrecht moet toetsen.
Het arrest corrigeert het eerdere vonnis van het Gerechtshof dat in februari een verbod oplegde. Dat Hof zag een duidelijk risico dat Israël de gevechtsvliegtuigen in Gaza zou inzetten op een manier die ernstig botst met de regels van het oorlogsrecht. Het kabinet ging daartegen in cassatie en kreeg nu gelijk op een principieel punt. Niet de rechter maar de regering weegt in eerste instantie het exportbelang, de internationale verplichtingen en de actuele oorlogscontext. De rechter blijft wel de hoeder van de rechtmatigheid en controleert achteraf of de minister die weging zorgvuldig en inzichtelijk heeft gedaan.
De opdracht aan demissionair minister David van Weel is helder, hij moet het wapenexportbeleid herzien en concreet beoordelen of een nieuwe vergunning voor de levering te verdedigen is. Dat betekent een eigenstandige risicoanalyse op mogelijke inzet bij schendingen van het internationaal humanitair recht, met aandacht voor proportionaliteit, bescherming van burgers en de feitelijke inzetpatronen van het wapenplatform. De politieke gevoeligheid is groot, maar juridisch telt nu vooral de motivering. Het besluit zal moeten laten zien welke informatie is gewogen, hoe scenario’s zijn beoordeeld en waarom die weging leidt tot toewijzing of afwijzing.
De uitspraak past in de Nederlandse traditie waarin exportcontrole primair tot de verantwoordelijkheid van het bestuur behoort en de rechter toetst of die bevoegdheid niet willekeurig wordt gebruikt. Het voorkomt dat de rechter op de stoel van de minister gaat zitten en dwingt het kabinet tegelijk tot maximale transparantie in een dossier waar veiligheid, diplomatie en mensenrechtentoetsing samenkomen. Voor bedrijven in de defensieketen schept dit geen onmiddellijke zekerheid, wel een juridisch pad. Pas wanneer de minister zijn heroverweging afrondt en een besluit publiceert, is duidelijk of bestaande contracten kunnen worden uitgevoerd of dat een afwijzing volgt met mogelijk financiële en reputatiegevolgen.
In het publieke debat waar juridisch, moreel en geopolitiek door elkaar lopen, brengt het arrest een heldere lijn. Er is geen automatische groene vlag voor export en er is ook geen generieke ban. Er komt een nieuwe, expliciet gemotiveerde beslissing die toetsbaar is aan het oorlogsrecht en aan het eigen exportkader van de staat. Precies daar zal het op aankomen, in de zorgvuldigheid van de bewijslast, de actualiteit van de informatie en de leesbaarheid van de argumenten waarmee de minister uitlegt hoe het recht overeind blijft in een oorlogseconomie die zelden zwart-wit is.