Politicoloog Hans Breeveld schetste vrijdagavond tijdens de 57ste Dies Natalis van de Anton de Kom Universiteit van Suriname een historisch beeld van de politieke ontwikkeling die leidde tot de onafhankelijkheid in 1975. Volgens hem was die onafhankelijkheid het resultaat van visie, strijd en geleidelijke institutionele groei, en niet het eindpunt van de geschiedenis, maar juist het begin van een nieuw tijdperk waarin democratie en staatsvorming telkens opnieuw moesten worden gedefinieerd.
Breeveld begon zijn lezing met de regeringsverklaring van 1974, waarin premier Henck Arron aankondigde dat Suriname binnen korte tijd onafhankelijk zou worden. Die aankondiging veroorzaakte destijds grote beroering, ook binnen de coalitie. De politicoloog verklaarde die spanning vanuit de politieke bewustwording die sinds 1946 was gegroeid.
Het jaar 1946 markeerde een keerpunt: de oprichting van de eerste moderne politieke partijen; de Moslimpartij, de Progressieve Surinaamse Volkspartij (PSV) en de Nationale Partij Suriname (NPS) luidde een tijdperk van zelfbestuur in. Tegelijkertijd zette Nederland ontwikkelingsprogramma’s op, zoals het Welvaartsfonds (1947-1955) en het Tienjarenplan (1955-1967), die de basis legden voor economische groei en zelfvertrouwen. In de jaren vijftig en zestig groeide het besef dat samenwerking tussen bevolkingsgroepen noodzakelijk was voor vooruitgang. Die gedachte kreeg vorm in de verbroederingspolitiek van Johan Adolf Pengel (NPS) en Jagernath Lachmon (VHP) door Breeveld omschreven als een verstandshuwelijk dat rust en bestuurlijke continuïteit bracht in een periode van maatschappelijke diversiteit.
In diezelfde periode ontstond via intellectuelen als Eddy Bruma en de beweging Wie Eegie Sanie een sterker cultureel en nationaal bewustzijn. De Rondetafelconferentie van 1961 mislukte, maar leidde tot de oprichting van de Partij Nationalistische Republiek (PNR), die zich nadrukkelijk inzette voor onafhankelijkheid. Na de dood van Pengel nam Arron het roer van de NPS over en verklaarde dat Suriname binnen vijf jaar onafhankelijk moest worden. Nederland gaf het proces extra vaart met het regeerakkoord van 1972, waarin stond dat Suriname en de Antillen vóór 1976 onafhankelijk zouden zijn. Toen Arron in 1974 zijn regeringsverklaring uitsprak, brak politieke onrust uit. Toch hield de regering koers. Dankzij de beslissende stem van VHP-parlementariër George Hindori werd het wetsvoorstel aangenomen dat de onafhankelijkheid mogelijk maakte. Hindori betaalde daarvoor een hoge politieke prijs, maar heeft nooit de waardering gekregen die hij verdiende, aldus Breeveld.
De onafhankelijkheid van 25 november 1975 vormde het sluitstuk van bijna dertig jaar politieke ontwikkeling, maar de daaropvolgende gebeurtenissen, de militaire coup van 1980 en de Binnenlandse Oorlog toonden de kwetsbaarheid van de jonge republiek. Breeveld benadrukte dat deze perioden deel uitmaken van een voortdurende zoektocht naar balans tussen vrijheid, orde en verantwoordelijkheid. De onafhankelijkheid was geen eindpunt, maar het begin van een nieuw tijdperk. De lezing trok een groot en divers publiek in de Centrumkerk, waaronder president Jennifer Geerlings-Simons, minister Patrick Brunings, oud-minister Riad Nurmohamed, econoom Winston Ramautarsing, hoogleraar Jack Menke, historicus Jerry Egger, oud-parlementariër Carl Breeveld en universiteitsbestuurder Shanti Venetiaan. De bijeenkomst stond in het teken van reflectie op de rol van de universiteit in de samenleving.