In een baanbrekend advies heeft het Internationaal Gerechtshof (ICJ) Woensdag geoordeeld dat staten elkaar kunnen aanspreken op schade door klimaatverandering, ook wanneer die voortkomt uit historische broeikasgasuitstoot. Hoewel het advies formeel adviserend is en niet bindend, opent het een nieuwe juridische route voor klimaataansprakelijkheid.
De procedure werd geïnitieerd door jonge juristen uit eilandstaten in de Stille Oceaan, die al jaren lijden onder overstromingen, koraalverbleking en landverlies. Voor deze kwetsbare landen biedt het vonnis eindelijk erkenning van hun dagelijkse realiteit. “De rechtbank erkent nu wat wij dagelijks meemaken: gebroken kusten en een onzekere toekomst,” zei een vertegenwoordiger van Vanuatu.
Het Hof stelt dat alle staten ook zij die het Klimaatakkoord van Parijs niet hebben geratificeerd of zich daaruit hebben teruggetrokken op grond van het algemeen internationaal recht verplicht zijn om ambitieuze klimaatmaatregelen te nemen. Het nalaten daarvan beschouwt het ICJ als een schending van internationale verplichtingen. Bovendien kunnen staten aansprakelijk worden gesteld voor klimaatschade veroorzaakt door bedrijven binnen hun rechtsgebied, met name wanneer zij fossiele brandstoffen subsidiëren of nieuwe olie en gasprojecten goedkeuren.
Dit advies creëert een basis voor ontwikkelingslanden om schadevergoeding te eisen van rijkere uitstootlanden. Zij kunnen zich beroepen op onherstelbare verliezen, zoals verwoeste infrastructuur of onbewoonbaar geworden kusten. Hoewel de naleving van het advies afhangt van de wil van staten, het ICJ beschikt immers niet over een handhavingsmechanisme, is het precedent krachtig. Eerdere niet‑bindende uitspraken, bijvoorbeeld over de Chagos‑archipel, zijn door regeringen opgevolgd.
Suriname kan profiteren van dit vonnis door zijn eigen klimaatpositie te verstevigen. Allereerst is het belangrijk dat de regering de lopende CO₂‑reductie- en duurzaamheidsstrategieën evalueert en waar nodig aanscherpt, zodat zij voldoen aan internationale normen. Door binnenlandse wetgeving expliciet te verankeren dat bedrijven en overheidsinstellingen aansprakelijk kunnen zijn voor klimaatverlies, creëert Suriname een bindender juridisch kader. Daarnaast zou Paramaribo de opgedane jurisprudentie moeten delen in regio‑brede fora, bijvoorbeeld binnen CARICOM, om collectief standpunten te ontwikkelen en mogelijke gezamenlijke claims voor te bereiden. Ten slotte verdient het aanbeveling om een onafhankelijk nationaal klimaattribunaal in te richten dat zowel beleidsvoorstellen toets op internationale verplichtingen als klachten over klimaatschade behandelt. Zo kan Suriname niet alleen zijn kwetsbaarheid beheersen, maar zich ook positioneren als voorloper in klimaatrecht binnen de Cariben.