Liberation Day moest het startschot zijn voor economische onafhankelijkheid van de Verenigde Staten, maar werd het begin van een zomer vol onzekerheid. In drie maanden groeide een lijst met dreigende tarieven uit tot een uitvoerend besluit op 31 Juli dat de hoogste invoerheffingen in bijna een eeuw verankerde. Het gemiddelde tarief sprong naar ongeveer zevenentwintig procent, ruim tien keer het niveau van 2024. Schoenen en lederwaren werden tot veertig procent duurder, producenten zagen kosten door de vloer schieten en markten draaiden van volatiliteit naar paniek. De federale kas klotste intussen vol met tientallen miljarden aan tariefopbrengsten, betaald door Amerikaanse bedrijven en uiteindelijk door consumenten.
De logica achter de maatregel leek eenvoudig. Maak buitenlandse goederen duurder en de binnenlandse fabriek krijgt weer lucht. In de praktijk kreeg de industrie zwaardere inputkosten en meer papierwerk. Grote bedrijven meldden forse tegenvallers, kleine maakbedrijven werden hard geraakt doordat essentiële halffabricaten plots onbetaalbaar werden. De aandelenmarkten verkoelden na het besluit van eind Juli, de dollar trok vreemd genoeg aan, grondstoffen schoten alle kanten op en scheepvaartstromen begonnen zich stilletjes te verleggen om Amerikaanse havens te mijden. De juridische strijd laait intussen op, omdat de presidentiële bevoegdheid om via noodwetten een handelsregime op te leggen door meerdere rechters wordt betwist.
De schade beperkt zich niet tot de fabriekspoort. Boeren verloren afzetmarkten die jaren kostten om op te bouwen, terwijl hun eigen kosten opliepen. Tech en detailhandel waarschuwen voor druk op marges door duurdere componenten en duurdere logistiek. Financiële partijen profiteren van de onrust, maar de reële economie voelt de pijn. Het resultaat is een economie die tegelijk met hogere prijzen en lagere groei kampt, een klassieke beleidsklem. En terwijl Washington rekent op meer tariefinkomsten, werken handelspartners aan nooduitgangen via nieuwe overeenkomsten, alternatieve betaalrails en verplaatsing van productie.
Suriname haar schokbestendig beleid begint met diversificatie van handel en logistiek, niet met afhankelijkheid van een markt of een munt. Bedrijven doen er goed aan hun inkoopketens in kaart te brengen en alternatieve routes via de regio klaar te hebben, waaronder Caribische en Zuid Amerikaanse havens. De overheid kan voorspelbare douaneprocedures, snelle classificatie en digitale afhandeling prioriteit geven zodat importeurs en exporteurs sneller kunnen schakelen wanneer tarieven of regels veranderen. Wisselkoersrisico vraagt om actief beheer, met termijncontracten waar passend en met facturering in meerdere valuta wanneer de markt dat toelaat.
Er liggen ook kansen. Suriname kan met gerichte prikkels meer waarde in eigen land houden, bijvoorbeeld door lokale bewerking van goud en agrarische producten en door onderhoud, engineering en logistiek als exportdienst te ontwikkelen. Transparante royaltyregelingen en strikte milieunormen trekken daarbij serieuze investeerders aan. En goedkopere eigen stroom uit zon en waterkracht vermindert het effect van duurdere ingevoerde brandstoffen en onderdelen. In een wereld waar tarieven als schakelaar worden gebruikt, wint het land dat vooruit plant, contractueel strategisch is en zijn ketens breed organiseert.